In dit opleidingsonderdeel wordt duidelijk dat tijdens het product development proces en voor het bekomen van een kwaliteitsvol eindproduct, het machinepark, het te confectioneren eindproduct en de materialen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

De student leert dat voor iedere specifieke toepassing in de confectie-industrie een specifieke machine werd ontwikkeld. De student kent het onderscheid tussen deze machines en hun eindtoepassingen. Zowel klassieke confectiemachines als nieuwe confectietechnieken (lassen, tapen, automaten, …) komen aan bod. Daarnaast worden verschillende randapparatuur en hulptoestellen besproken die een bepaalde afwerking optimaliseert.

De relatie machine – materiaal – product vormt steeds het uitgangspunt. De student leert naast het kennen van diverse confectiemachines, deze ook bedienen. Hierbij worden de machine technische mogelijkheden en - beperkingen die een invloed hebben op de productontwikkeling onder de loep genomen. De student kan op basis van een gegeven product of opgegeven technische specificaties de meest geschikte machine(s) selecteren voor het bekomen van de gevraagde kwaliteit. De student kan ook een alternatieve oplossing voorstellen indien men niet beschikt over een bepaalde techniek/machine met het oog op het behalen van dezelfde kwaliteit.

De kennis van confectiemachines beperkt zich niet enkel tot kledijtoepassingen. Er is tevens aandacht voor geconfectioneerde producten in de ruime zin zoals lederwaren, technisch textiel, interieurtextiel, sportswear, lingerie, … .

De student gaat tevens zelf op zoek naar nieuwe ontwikkelingen.

Theorie:
Veiligheid
Classificatie steekklassen en steektypes
Diverse transport – en grijpersystemen

Meest voorkomende industriële confectiemachines volgens hun toepassingen.
Toestellen voor het opleggen en snijden
Speciale strijk - en perstoestellen
Randapparatuur en hulptoestellen

Nieuwe confectietechnieken: lassen en tapen van naden

Oefeningen:
Bespreking van diverse confectiemachines en hun toepassingen, de machinetechnische mogelijkheden en - beperkingen die een invloed hebben op de productontwikkeling.

A.d.h.v. casestudies zoals voorbeeldstalen van geconfectioneerde producten, opgegeven technische specificaties (steektype, materiaal, …) worden diverse confectiemachines ingesteld en bediend. Hierbij wordt een fysieke staal geconfectioneerd die dient te beantwoorden aan de vooropgestelde criteria.

Opstellen van een beknopte machinehandleiding.

Opstellen van een veiligheidskaart van een industriële confectiemachine.

Op basis van een gegeven case de meeste geschikte machines opzoeken voor het vervaardigen van het gevraagde product. De nadruk ligt hier op machines die niet tijdens de lessen aan bod kwamen of in het praktijkatelier aanwezig zijn.

Een alternatieve oplossing leren voorstellen indien men niet beschikt over een bepaalde techniek/machine met het oog op het behalen van dezelfde kwaliteit.

BZL:
Opzoeken en bespreken van diverse hulpstukken.

Opmaken van een instructiekaart voor een diverse industriële confectiemachine.

simultaan te volgen met Prototyping 1 OF eerder ingeschreven voor Industriële confectietechnieken 1.

Het is noodzakelijk Prototyping 1 gevolgd te hebben.

AC 01.1: De student analyseert en ziet verbanden, met het oog op het oplossen van sectorgebonden vraagstellingen.
Indicator 1.1.1: De student verzamelt en interpreteert zelfstandig relevante gegevens en wendt geselecteerde methodes en hulpmiddelen innovatief aan om niet vertrouwde complexe vraagstellingen op te lossen. (niveau 3)

AC 05.1: De student kent en past het (internationaal) vakjargon correct toe.
Indicator 5.1.1: De student past systematisch (internationaal) vakjargon correct toe en actualiseert voortdurend zijn vakjargon, aangepast aan de gespecialiseerde (internationale) context waarin hij zich bevindt. (niveau 2)

AC 07.1: De student zorgt ervoor dat zijn werk beantwoordt aan de gestelde eisen.
Indicator 7.1.1: De student legt zelf de eisen vast voor een complexe taak en oriënteert zijn gedrag daarop. Hij stelt autonoom verbeterdoelen met het oog op kwaliteitsindicatoren. (niveau 2)

BC 03.4: De student vervaardigt collectiestukken resp. kledingstukken rekening houdend met de
gewenste kwaliteit en prijsklasse
Indicator 3.4.1: De student bedient diverse confectiemachines en stelt deze in volgens de aangegeven specificaties. (niveau 4)

BC 08.2: De student kent de veiligheids- en milieuvoorschriften en volgt deze op
Indicator 8.2.1: De student maakt een risicoanalyse en is op de hoogte van de belangrijkste veiligheidsvoorwaarden waaraan gereedschap moet voldoen. (niveau 4)

Mix van online - en offline leren.

Online: leerpaden + instructiefilmpjes, desktop research

Offline: BZL, cases, groepswerk, hoorcollege, Paper/werkstuk/opdracht, Atelier, labo, practica, werkcollege, Portfolio

De studenten kunnen een afspraak maken met de docent voor het bekomen van bijkomende uitleg.

Maximum aantal te behalen punten: 100

Theorie: 40 ptn
periodegebonden evaluatie: mondeling examen met schriftelijke voorbereiding + schriftelijk examen met open vragen en/of meerkeuzevragen. Praktische kennis van de machines, verworven tijdens de oefeningenlessen, behoren eveneens tot de te kennen leerstof
Tussentijdse toetsen gekoppeld aan een leerpad zijn behoren tot de mogelijkheid
Mogelijkheid tot tweede examenkans

Oefeningen: 45 ptn
niet-periodegebonden evaluatie: Cases en verslagen + tussentijdse toetsen zijn mogelijk
Geen mogelijkheid tot tweede examenkans

BZL: 15 ptn
niet-periodegebonden evaluatie: portfolio/verslag.
Geen mogelijkheid tot tweede examenkans

Tijdens de Oefeningen en BZL is aanwezigheid verplicht

Oefenboek, nodige templates en aanvullende info via Chamilo.

Syllabus: 15 euro

Consulteer de facultaire aanvullingen op het onderwijs- en examenreglement voor de regeling van deze en overige bijzondere studiekosten.

t480 technologie van andere producten, t130 Productietechnologie