De studenten zullen de resultaten van hun stage (volledig of gedeeltelijk) verwerken in een bachelorproef.

De bachelorproef bevat een grondig uitgewerkte literatuurstudie, die zo recent mogelijke achtergrondinformatie bevat over het studieonderwerp, de gebruikte materialen, de toegepaste methoden, de resultaten en de verwerking ervan, een discussie en een uitgewerkte literatuurlijst.

De studenten moeten hun eindwerk komen voorstellen en verdedigen.

Het verzamelen van informatie en resultaten rond een bepaald project binnen een bedrijf of aan een onderzoeksinstelling.
Het verwerken hiervan in een bachelorproef, die opgesteld wordt zoals aangeleerd werd in het opleidingsonderdeel 'Onderzoeks- en Communicatievaardigheden'.
Het voorstellen en verdedigen van de bachelorproef voor een jury.

binnen trajectschijf 1 al minstens 60 studiepunten afgewerkt hebben EN binnen trajectschijf 2 al minstens 60 studiepunten afgewerkt hebben EN binnen trajectschijf 3 voor minstens 30 studiepunten ingeschreven zijn EN (simultaan te volgen met Stage OF eerder ingeschreven voor Stage).

Beschikken over grondige kennis en vaardigheden verworven in de specifieke opleidingsonderdelen: Algemene en anorganische chemie, Organische chemie, Chemische technologie, Microbiologie en Biologie uit het 1ste jaar pb Chemie.
Kwaliteitsbeheersing en chemometrie, Fysicochemie, Analysetechnieken, Scheidingstechnieken, en de afstudeerrichting specifieke chemische opleidingsonderdelen uit het 2de jaar pb Chemie afstudeerrichting Biochemie.

De student heeft de afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdelen uit het 3de jaar pb Chemie afstudeerrichting Biochemie gevolgd.

ABC 01.2: De student organiseert zijn werkzaamheden met het oog op gestelde deadlines en komt afspraken binnen een team na.
Indicator 1: De student organiseert zelfstandig complexe werkzaamheden zodat hij met het oog op verschillende deadlines de juiste prioriteiten stelt. De student anticipeert op toekomstige taken en komt afspraken na.

AC 01.2: De student is op de hoogte van sectorspecifieke (internationale) onderzoeksresultaten en past die via kwalitatieve logische redeneervormen toe binnen de beroepscontext.
Indicator 1: De student past binnen het kader van zijn beroepspraktijk complexe gespecialiseerde vaardigheden toe die gelieerd zijn aan onderzoeksuitkomsten.

AC 05.1: De student kent en past het (internationaal) vakjargon correct toe.
Indicator 1: De student past systematisch (internationaal) vakjargon correct toe en actualiseert voortdurend zijn vakjargon, aangepast aan de gespecialiseerde (internationale) context waarin hij zich bevindt.

AC 05.2: De student communiceert mondeling en schriftelijk helder en overtuigend, aangepast aan het niveau van zijn doelgroep.
Indicator 1: De student verduidelijkt zijn visie en beargumenteert overtuigend zijn standpunten. Hij verdedigt die ten aanzien van een brede of gespecialiseerde doelgroep. (mondeling)
Indicator 2: De student verduidelijkt zijn visie en beargumenteert overtuigend zijn standpunten. Hij verdedigt die ten aanzien van een brede of gespecialiseerde doelgroep. (schriftelijk)

AC 05.3: De student rapporteert adequaat (mondeling en schriftelijk) en gebruikt daarbij de juiste vakterminologie.
Indicator 1: De student rapporteert en presenteert op een professionele wijze aan leken en experten en gebruikt daarbij de juiste vakterminologie.
Indicator 2: De student rapporteert schriftelijk en traceerbaar over meerdere experimenten op een samenhangende manier en gebruikt daarbij de juiste vakterminologie.

AC 07.1: De student zorgt ervoor dat zijn werk beantwoordt aan de gestelde eisen.
Indicator 1: De student legt zelf de eisen vast voor een complexe taak en oriënteert zijn gedrag daarop. Hij stelt autonoom verbeterdoelen op met het oog op kwaliteitsindicatoren.
Indicator 2: De student beoordeelt zijn resultaat.

BCALG02.2: De student beoordeelt en valideert methoden.
Indicator 1: De student vergelijkt methodes onderling en beoordeelt ze op geschiktheid

BCALG03.2: De student beheert apparatuur.
BCALG03.2.1 De student voert zelfstandig kalibraties uit.

BCALG05.1: De student zoekt wetenschappelijke informatie op.
Indicator 1: De student maakt gericht een selectie van de informatie verkregen uit betrouwbare en relevante wetenschappelijke bronnen.

BCALG05.2: De student evalueert en verwerkt wetenschappelijke bronnen.
Indicator 1: De student maakt een samenhangende synthese vanuit meerdere gespecialiseerde bronnen.

BCALG05.3:De student refereert correct naar geraadpleegde bronnen
Indicator 1: De student refereert correct naar geraadpleegde bronnen (geen plagiaat).
BCALG06.1: De student stelt een onderzoeksvraag op en analyseert deze.
Indicator 1: De student formuleert een onderzoeksvraag en draagt bij aan het bepalen van een onderzoeksstrategie.

BCALG07.1: De student noteert, verwerkt en interpreteert analyse- en onderzoeksresultaten op een kritische wijze. Hij beschikt hiervoor over de gepaste ICT-vaardigheden.
Indicator 1: De student gebruikt zelfstandig de correcte methode en software om complexe onderzoeksgegevens en analyseresultaten te verwerken.

BCALG07.2: De student verwerkt de onderzoeksgegevens en analyseresultaten statistisch.
Indicator 1: De student verwerkt zelfstandig onderzoeksgegevens en analyseresultaten volgens statistische methoden.

BCALG07.3: De student interpreteert kritisch resultaten.
Indicator 1: De student interpreteert zelfstandig resultaten in de correcte (bio-)chemische context.

BCALG10.1: De student functioneert zelfstandig.
Indicator 1: De student organiseert zelfstandig en gelijktijdig meerdere taken op een efficiënte manier. Hij voert deze taken uit binnen de voorziene tijd en stuurt de planning bij waar nodig.

BCALG12.1: De student past wetenschappelijke kennis toe binnen zijn vakgebied.
Indicator 1: De student kan zelfstandig verbanden leggen tussen verschillende (wetenschappelijke) kennisaspecten.

BCALG11.2: Handelt maatschappelijk en ethisch verantwoord.
Indicator 3: De student geeft de bekomen resultaten waarheidsgetrouw weer.

BCBC01.1: De student voert met kennis van zaken biotechnologische technieken uit.
Indicator 1: De student beschikt over een algemene kennis van biochemie en biotechnologie.
Indicator 2: De student kent en begrijpt complexe biotechnologische technieken wat betreft principe, uitvoering en toepassing.

Eindwerk

Bachelorproefpresentatie

Bachelorproefverdediging

- De bachelorproef wordt beoordeeld door de stagementor van de stageplaats en de promotor en de tweede beoordelaar van de Hogeschool Gent.
De voordracht en de verdediging van de bachelorproef wordt beoordeeld door de aanwezige jury op de bachelorproef.

Puntenverdeling:

Eindwerk door promotor: 25%
Eindwerk door tweede beoordelaar: 12,5%
Eindwerk door derde beoordelaar: 12,5%
Presentatie: 20%
Verdediging: 30%

- De beoordelingen worden samengebracht en herleid tot één cijfer.

Tweede examenkans is mogelijk.

Zie alle info over bijzondere studiekosten op de website.