De stage wordt gespreid over een periode van 12 weken gedurende 5 dagen in de week.
De stage kan plaats vinden in een transportbedrijf, een distributiecentrum, een logistieke afdeling of in de import/exportafdeling enz. van een bedrijf.  Tijdens deze periode zal de student zelfstandig werken en meehelpen op het vlak van bijvoorbeeld

• Verzendingen
• Logistiek management
• Import- en exportmanagement
• Transportmanagement
• Transportverzekering
• Administratie
• Douane
• ...

De student houdt tijdens zijn stageperiode een stagedagboek bij, waarin hij een beknopte samenvatting geeft van zijn activiteiten, en een evaluatie.

De student reflecteert in een tussentijdse en een eindreflectietekst over de uitgevoerde taken, over de mate waarin de competenties die tijdens de opleiding werden aangebracht op de werkvloer zijn versterkt en verdiept, over de eigen sterke en zwakke punten en in welke mate hij zijn verbeterdoelen heeft bereikt.

In het seminarie ‘solliciteren’ wordt de student getraind in het solliciteren.

(Te scoren al naar gelang het soort stage of de sector waarbinnen de stage plaatsvindt)

1. De student kan binnen een werkomgeving informatie binnen de beschikbare termijn op een doeltreffende manier verzamelen, kritisch evalueren en verwerken.

Indicatoren:

• De student kan binnen de beschikbare termijn informatie op een doeltreffende manier verzamelen, ontcijferen en verwerken.
• De student kan gegevens gestructureerd samenbrengen en op een originele manier voorstellen en bewerken.
• De student kan hiaten in de verkregen informatie opsporen.
• De student kan de informatie kritisch beoordelen.
• De student kan oordeelkundig en vlot gebruik maken van de courante softwarepakketten.

2. De student kan binnen een werkomgeving structuur aanbrengen in een veelheid van taken.

Indicatoren:

• De student denkt vooraf na over een planmatige aanpak.
• De student kan een prioriteitenlijst opstellen.
• De student kan de prioriteitenlijst op een consequente manier afwerken binnen de gegeven termijn.

3. De student kan complexe beroepsspecifieke (logistiek/transport/transportverzekering/douane en accijnzen) kennis en vaardigheden integreren in een werkomgeving.

Indicatoren:

• De student heeft voldoende beroepsspecifieke kennis.
• De student heeft voldoende beroepsspecifieke vaardigheden.
• De student kan deze kennis en vaardigheden adequaat implementeren om zijn taken naar behoren uit te voeren.

4. De student kan methodes en hulpmiddelen innovatief aanwenden om niet-vertrouwde complexe problemen op te lossen.

Indicatoren:

• De student denkt bij confrontatie met een niet-vertrouwd probleem na over een passende methode om het probleem op te lossen.
• De student past deze methode correct en consequent toe.
• De student kan mogelijke oplossingen tegenover elkaar afwegen.
• De student kan de best passende oplossing implementeren.

5.De student kan klantgericht en deontologisch correct  handelen in een werkomgeving.

Indicatoren:

• De student kan (interne en/of externe) klanten op een gerichte manier begeleiden en raad geven in hun keuzeproces.
• De student zet klanten steeds op de eerste plaats door hen een gerichte service te leveren en door op een constructieve manier contacten te onderhouden.
• De student handelt deontologisch correct.
• De student is stipt.
• De student past zich aan de bedrijfscultuur aan.

6. De student kan vlot communiceren binnen een werkomgeving.

Indicatoren:

• De student kan vlot mondeling en schriftelijk communiceren in het Nederlands.
• De student kan behoorlijk mondeling en schriftelijk communiceren in vreemde talen (Frans en Engels, eventueel ook Spaans of Duits).

7. De student kan binnen een werkomgeving functioneren met volledige autonomie en een ruime mate van initiatief.

Indicatoren:

• De student zet zich ten volle in voor het werk door steeds het beste van zichzelf te geven en hoge kwaliteit na te streven.
• De student blijft doorzetten, ook bij frustratie, tegenwerking, druk of detailarbeid.
• De student is bereid tot het leveren van ruimere prestaties en is flexibel.
• De student neemt op eigen initiatief de taak op zich om voor een gegeven probleem de best passende oplossing te zoeken.

8. De student neemt binnen een werkomgeving medeverantwoordelijkheid op voor het behalen van collectieve resultaten.

Indicatoren:

• De student creëert en bevordert de groepsgeest door de eigen mening en ideeën te delen, door zich te identificeren met de gemeenschappelijke doelstellingen en door conflicten met collega’s te delen.
• De student werkt constructief samen met anderen.

9. De student kan reflecteren over de uitgevoerde taken, over de mate waarin zijn competenties tijdens de stage zijn verdiept en over zijn sterke en zwakke punten.

Indicatoren:

• De student kan zijn sterke en zwakke punten op professioneel vlak omschrijven.
• De student kan verbeterdoelen bepalen en reflecteren over de mate van realisatie van de vooropgestelde doelen.
• De student kan reflecteren over de uitgevoerde taken en over het geheel van de stage.
• De student kan reflecteren over de mate waarin de competenties die tijdens de opleiding werden aangebracht op de werkvloer zijn verdiept en versterkt.

• Eerste examenkans: