Verwijzend naar de decretaal vastgelegde algemene competenties en algemeen beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties meer bepaald de basiscompetenties voor “de professionele bachelor in het onderwijs:lager onderwijs” wordt voornamelijk gewerkt aan het volgende.
De te bereiken eindcompetenties kunnen niet los gezien worden van de doelstellingen.
Er wordt gewerkt aan volgende "algemene competenties" voor de bachelor:
creativiteit, denk- en redeneervaardigheid, ingesteldheid tot levenslang leren, verwerven en verwerken van informatie, vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen te communiceren over informatie, ideeën, problemen en oplossingen.
Verwijzend naar het opleidingsprogramma wordt voornamelijk gewerkt aan :
Hieronder worden de vaardigheden opgesomd, waarop het accent ligt in het tweede modeltraject.
Functioneel geheel 1: de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
Vaardigheid 1.1: de beginsituatie van de leerlingen en van de klas kunnen achterhalen.(1.1.2,1.1.3)
Vaardigheid 1.2: doelstellingen kunnen kiezen en formuleren.(1.2.1,1.2.2,1.2.4, 1.2.5)
Vaardigheid 1.3: leerinhouden kunnen selecteren
Vaardigheid 1.4: Leerinhouden kunnen structureren en vertalen in opdrachten.(1.4.1, 1.4.2, 1.4.3)
Vaardigheid 1.5 : Een aangepaste methodische aanpak en groeperingsvorm kunnen kiezen.(1.5.3)
Vaardigheid 1.6 : Onderwijs - en leermiddelen kunnen kiezen en aanpassen.(1.6.2, 1.6.3)
Vaardigheid 1.7 : Een krachtige leeromgeving creëren.(1.7.3, 1.7.4, 1.7.5)
Vaardigheid 1.8 : Observatie en evaluatie kunnen voorbereiden.(1.8.2, 1.8.3)
Vaardigheid 1.9 : Kunnen observeren, proces en product kunnen evalueren met het oog op bijsturing en remediëring.(1.9.1, 1.9.2, 1.9.6, 1.9.7 )
Vaardigheid 1.11: Het leer- en ontwikkelingsproces kunnen begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de leerlingen.
Vaardigheid 1.12: De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van een groep.
Functioneel geheel 2: de leraar als opvoeder
Vaardigheid 2.1: In overleg een positief leefklimaat creëren voor de kinderen in de leerlingengroep en op school. (2.1.2, 2.1.6)
Vaardigheid 2.2: De emancipatie van de kinderen bevorderen.(2.2.1, 2.2.2, 2.2.3 )
Vaardigheid 2.3: Attitudes bij kinderen nastreven die bijdragen tot hun individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie.(2.3.3)
Vaardigheid 2.4: Inspelen op de actuele maatschappelijke ontwikkelingen.(2.4.1, 2.4.2, 2.4.3)
Vaardigheid 2.5: Adequaat omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kinderen met gedragsproblemen.(2.5.1)
Vaardigheid 2.6: Het fysiek welzijn van de kinderen bevorderen.(2.6.2 )
Vaardigheid 2.7: Communiceren met leerlingen met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
Functioneel geheel 3: de leraar als inhoudelijk expert
Vaardigheid 3.1: De basiskennis van de leerinhouden beheersen, waaronder tenminste de ontwikkelingsdoelen en eindtermen, en recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden Frans, Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorling, Nederlands, Wereldoriëntatie en Wiskunde en de leergebiedoverschrijdende thema's Leren Leren, Sociale Vaardigheden en ICT volgen.
Vaardigheid 3.2: De verworven kennis en vaardigheden m.b.t. leergebieden en vakgebieden kunnen aanwenden op een geïntegreerde manier
Vaardigheid 3.3: Het eigen vormingsaanbod situeren en afstemmen op het geheel van het onderwijsaanbod.(3.3.1, 3.3.2)
Functioneel geheel 4: de leraar als organisator
Vaardigheid 4.1 Een gestructureerd werkklimaat bevorderen.(4.1.1)
Vaardigheid 4.2: Een soepel en efficiënt les- en/of dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning a) vanuit het oogpunt van de leraar b) vanuit het oogpunt van de lerende (4.2.2, 4.2.5)
Vaardigheid 4.3: Op correcte wijze administratieve taken uitvoeren.(4.3.2 )
Vaardigheid 4.4: Een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kinderen.(4.4.1)
Functioneel geheel 5: de leraar als innovator - de leraar als onderzoeker
Vaardigheid 5.1: de resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.(5.1.1)
Vaardigheid 5.2: Kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.(5.2.1)
Vaardigheid 5.3: Het eigen functioneren kunnen bevragen en bijsturen.(5.3.1)
Functioneel geheel 6: de leraar als partner van ouders en verzorgers
Vaardigheid 6.1: Zich op de hoogte stellen van en discreet omgaan met gegevens over het kind.(6.1.1)
Vaardigheid 6.5: In Standaardnederlands of een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.
Functioneel geheel 7: de leraar als lid van een schoolteam
Vaardigheid 7.1: Overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.(7.1.2, 7.1.3, 7.1.4)
Vaardigheid 7.2: Binnen het team over een taakverdeling kunnen overleggen en de afspraken naleven.
Vaardigheid 7.3: De eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar kunnen maken
Vaardigheid 7.4: Zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen.(7.4.1 )
Vaardigheid 7.5: In Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam.
Functioneel geheel 9: de leraar als lid van de onderwijsgemeenschap
Vaardigheid 9.1: Kunnen deelnemen aan het maatschappelijk debat over onderwijskundige thema's.(9.1.1)
Vaardigheid 9.2: Kunnen dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.(9.2.1 )
Functioneel geheel 10: de leraar als cultuurparticipant
Vaardigheid 10.1: Kan actuele en maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen: het sociaal-politieke domein, het sociaal-economische domein, het levensbeschouwelijke domein, het cultureel-esthetische domein, het cultureel-wetenschappelijke domein.
Attitudes
A1. Beslissingsvermogen, A2. Relationele gerichtheid, A3. Kritische ingesteldheid, A4. Leergierigheid, A5. Organisatievermogen, A6. Zin voor samenwerking, A7. Verantwoordelijkheidszin, A8. Flexibiliteit.