Een gedetailleerde lijst van doelstellingen is terug te vinden in de syllabus.
-verschilpunten tussen individuele kleuters aanduiden.
-de persoonlijkheid van elke kleuter beschrijven gebaseerd op objectieve, individueel persoonsgebonden observaties.
-de didactische beginsituatie omschrijven op basis van de verkregen kennis van de individuele kleuters en de groep als totaliteit weergeven hoe men doelstellingen en activiteiten kan aanpassen aan wisselende interesse van kleuters met speciale noden.
-door de keuze van de activiteit en de kennis van de mogelijkheden van het kind met specifieke opvoedingsbehoeften, diè doelstellingen kiezen die de kleuter begeleidt in zijn eigenheid.
-het verschil tussen de ontwikkelingsdoelen voor het reguliere onderwijs en voor het buitengewoon onderwijs aanduiden en het verschil motiveren.
-de doelstellingen uit het voorziene leerplan selecteren op basis van de fase van ontwikkeling waarin de kleuter zich bevindt, zijn handelingsplan, zijn interesse, interesse en zijn leermogelijkheden.
-kunnen weergeven hoe men inhouden kan aanpassen aan de specifieke noden en momentane interesses van de kleuter van allochtone afkomst.
-het verschil tussen de verschillende kinderen verklaren op basis van thuismilieu, context, voorgeschiedenis van het kind, enz.
-activiteiten kiezen die aansluiten bij de interesses en de belevingswereld van de kleuters.
-uitgaande van de interesses van de kleuters die leerinhouden en leerervaringen kiezen die aansluiten bij de gekozen doelstellingen.
-kennis hebben van de bronnen waar leerinhouden kunnen geraadpleegd worden om een verantwoorde keuze te kunnen maken een samenhangend weekschema opstellen en kunnen motiveren.
-de typische activiteiten van de ervaringsgerichte/methodescholen toelichten en vertalen naar de eigen onderwijspraktijk.
-leerinhouden gedifferentieerd uitwerken zodat ze leer- en ontwikkelingskansen bieden aan elke kleuter binnen een gestructureerd geheel (BC., thema, project).
-doelstellingen en activiteiten aanpassen aan de wisselende en momentane interesses van de kleuters met specifiek noden.
-doelstellingen en activiteiten aanpassen aan de wisselende en momentane interesses en specifieke noden van de taalzwakkere kleuters.
-werkvormen kiezen en uitwerken in functie van de leerinhoud, beantwoordend aan de gestelde doelstellingen.
-groeperingsvorm laten aansluiten bij de gekozen werkvorm en aanpassen aan de didactische beginsituatie.
-die media kiezen die een meerwaarde betekenen binnen het leerproces.
-de werkvormen, groeperingsvormen en media kiezen in functie van gedifferentieerd werken naar de individuele kleuter toe.
-ontwikkelingsmaterialen ontwerpen of bestaand materiaal aanpassen aan de specifieke noden en momentane interesses van de kleuter met een beperking.
-ontwikkelingsmaterialen ontwerpen of bestaand materiaal aanpassen aan de specifieke noden en momentane interesses van de kleuter van allochtone afkomst.
-verduidelijken waarom een bepaald ontwikkelingsmateriaal gebruikt wordt bij een gegeven specifieke behoefte.
-de verschillen binnen de diversiteit van de groep kunnen aanduiden.
-kunnen benoemen welke specifieke problemen een allochtoon/anderstalig kind heeft op school en kunnen verklaren waarom.
-het verschil tussen de verschillende kinderen verklaren op basis van thuismilieu, land van herkomst, context, voorgeschiedenis van het kind, enz.
-op basis van de verschilpunten tussen de individuele kleuters bepalen welke elementen moeten aanwezig moeten zijn in de ontwikkelingsbevorderende omgeving.
-de werkvormen, groeperingsvorm en media kiezen in functie van gedifferentieerd werken binnen de heterogene groep.
-mogelijkheden aanwenden om binnen de heterogene groep de kleuter individueel te boeien en te stimuleren in zijn ontwikkeling.
-het gedrag van elke kleuter in elke situatie zo objectief mogelijk observeren en noteren.
-het gedrag van de kleuter interpreteren binnen zijn persoonlijke omgeving. (thuisomgeving, schoolomgeving, ea.)
-de verwijzingsprocedure naar en de taak van het Buitengewoon Onderwijs weergeven op basis van bevraging.
-de structuur van het Buitengewoon Onderwijs kunnen verwoorden, met inbegrip van de begrippen inclusie, integratie en GON.
-de verschillen tussen Buitengewoon Onderwijs en het gewoon onderwijs naar organisatie en personeelsbezetting aangeven en verklaren.
-het GON en het inclusief onderwijs kunnen uitleggen en kunnen plaatsen tegenover elkaar en tegenover het Buitengewoon Onderwijs.
-kunnen de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
-kunnen het handelingsgericht werken toepassen op casussen uit de praktijk.
-begrippen: onderwijsachterstand, achterstelling, integratie, ICO, OETC, OALT, OKAN en GOK kunnen verklaren.
-de verschilpunten tussen individuele kleuters aanduiden via gestructureerde observatie.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters kunnen aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters kunnen verklaren.
-de relatie tussen observatie, naverwerking en didactische beginsituatie kunnen uitleggen.
-de persoonlijke observaties kunnen aanwenden in verschillende kindvolgsystemen.
-de persoonlijke observaties kunnen communiceren naar anderen (ouders, directie, clb, ea.).
-observaties kunnen aanwenden om de didactische beginsituatie juist te kunnen schatten.
-observaties kunnen aanwenden om het kind individueel te stimuleren in zijn persoonlijkheidsontwikkeling.
-de kennis van de structuur en de eigenheid van elke onderwijsvorm respecteren bij oriëntering en eventuele samenwerking.
-verklaren waarom het positief is aan te sluiten bij externe zorgverbredingsinitiatieven.
-de beleidsmaatregelen voor gelijke kansen en zorg terugvinden (rondschrijven, internet) en opvolgen.
-verschil aanduiden tussen gelijke kansen en zorg binnen een grootstedelijke context tegenover een landelijke context.
-de stappen bij het aankeren van een nieuwe taal benoemen, verklaren en implementeren in het onderwijs met meertalige kleuters.
-opdrachten, verhalen en taalstimulerende activiteiten kiezen in functie van het gebruik van, een voor meertalige kleuters aangepast, Standaardnederlands.
-kunnen opnoemen welke specifieke problemen een allochtoon/anderstalig kind heeft op school en kunnen verklaren waarom.
-de verschillen en de gelijkenissen tussen de leefwijze in hun thuisland en in België aanduiden bij mensen van allochtone herkomst.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-methoden en werkvormen aanpassen aan de specifieke problematiek van de kleuter met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden/de kleuter met een andere thuiscultuur en thuistaal.
-de verschillen benoemen tussen een grootstedelijke context en de plattelandscontext en verklaren welke gevolgen dit heeft voor de klaspraktijk.
-verklaren dat het goed is de aanwezige talen in een klas zichtbaar te maken voor de betrokkenheid en het welbevinden van de kleuters.
-methodieken inventariseren die leiden tot talensensibilisering vanuit het werkveld, literatuur en internet.
-verklaren waarom klankspelletjes en betekenisloze klankversje nuttig zijn bij talensensibilisering.
-de aspecten en de eigenschappen van een positief leefklimaat binnen een kleuterschool kunnen benoemen en verklaren hoe die kunnen aangewend worden.
-weten hoe men de eigenschappen van een positief leefklimaat binnen een kleuterschool kan manipuleren om dit te beïnvloeden.
-verklaren in welke mate de kennis van symbolen door de kleuters van belang is bij hun zelfstandigheidswording.
-middelen benoemen die de 'betrokkenheid' en het 'welbevinden', vanuit het kindvolgsysteem van F. Laevers beïnvloeden.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-de invloed van een sociaal-culturele context ontleden met het oog op een de ontwikkeling en de zelfontplooiing van elke kleuter.
-'betrokkenheid' en 'welbevinden', vanuit het kindvolgsysteem van F. Laevers, kunnen verklaren binnen de attitudevorming.
-de kenmerken van maatschappelijke participatie kunnen benoemen en aangeven hoe je de kleuter hierop kan voorbereiden.
-weten op welke manier men kls kan voorbereiden op maatschappelijke integratie.
-het belang van het pedagogisch project, het schoolwerkplan, het verborgen curriculum verklaren in functie van de voorbereiding op de instap in de maatschappij.
-maatschappelijke ontwikkelingen in een kindbevattelijke context plaatsen.
-de relatie tussen ontwikkelingen in de maatschappij en ontwikkelingen in het onderwijs aanduiden.
-berichten uit de media kritisch selecteren en omzetten naar het klasgebeuren.
-de wederzijdse relatie tussen signaalgedrag en probleemgedrag verklaren.
-bij elk probleemgedrag (praktijkvoorbeelden, casussen) erop gericht zijn te onderzoeken wie het gedrag als een probleem ervaart.
-de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters. -kunnen het handelingsgericht werken toepassen op casussen uit de praktijk.
-de oorzaak van de verschilpunten tussen kleuters aanduiden en de gevolgen voor deze kleuters verklaren.
-aangeven dat men kleuters in een sociaal-emotionele probleemsituatie en kleuters met gedragsmoeilijkheden niet zelf mag diagnosticeren, maar moet doorverwijzen naar het clb.
-weten dat persoonlijke hygiëne bijdraagt tot de fysieke en ook geestelijke gezondheid.
-activiteiten benoemen die kleuters stimuleren tot een persoonlijke hygiëne.
-uitleggen hoe je elk probleem van elke kleuter met respect kan benaderen.
-de verschillen en de gelijkenissen tussen kleuteronderwijs en lager onderwijs aangeven en dit verklaren in functie van de ontwikkeling van het kind.
-keuze van de doelstellingen en de leerinhouden verklaren binnen de leerlijnen van kleuter en begin lager onderwijs.
-verklaren waarom alle activiteiten in de kleuterschool voorbereiden op het lager onderwijs.
-kunnen de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
-verklaren waaraan hoekenwerk moet voldoen om zorgverbredend te werken.
-verantwoorden waarom en in welke situaties men met niveaugroepen werkt ipv. met keuzehoeken.
-observeren en naverwerkingen (individuele kleuterfiche) verklaren als ontwikkelingsbevorderend instrument.
-observeren en naverwerkingen (individuele kleuterfiche) verklaren als instrument om aan beter klasmanagement te doen.
-verklaren hoe men de hoeken kan aanpassen om zorgverbredend te werken.
-de keuze van de activiteiten en de duur van de activiteiten binnen de planning verklaren.
-verklaren waarom een planning slechts een houvast is.
-een planning van na te streven vaardigheden en houdingen bij de kleuters uitwerken per leeftijdgroep en motiveren.
-begrippen: onderwijsachterstand, achterstelling, integratie, ICO, OETC, OALT, OKAN en GOK verklaren.
-resultaten van onderwijsontwikkelingswerk omzetten naar praktijkgerichte info.
-resultaten van onderwijsontwikkelingswerk verwerken in de voorbereidende klaspraktijk.
-de veranderende visie over buitengewoon onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms en verklaren hoe de eigen praktijk hierdoor beïnvloed wordt.
-de principes van het GON en het inclusief onderwijs kunnen uitleggen en tegenover elkaar en tegenover het Buitengewoon Onderwijs plaatsen.
-bronnen, om onderwijsvernieuwingen te kunnen volgen, raadplegen.
-zoekmachines op internet gebruiken om relevante, vernieuwende onderwijsinfo te vinden.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-diverse vakgebonden bibliotheken en sites op internet kunnen vermelden als bronnen bij het zoeken naar vernieuwende onderwijsinfo.
-kritische zelfreflectie op eigen formuleren in ik-gedrag.
-aangeven dat zelfreflecties opgebouwd worden uit bekijken van eigen presteren en observeren van kleutergedrag.
-uit de zelfreflecties eigen leerdoelen formuleren met de bedoeling het eigen presteren bij te sturen.
-weten waar men de deontologische voorschriften m.b.t. de gegevens over kinderen kan raadplegen.
-het belang van het discreet omgaan met persoonlijke gegevens van de kinderen verklaren
-aangeven op welke manier men op een verantwoorde manier persoonlijke gegevens over de kleuters kan inwinnen van en doorgeven aan derden.
-de voornaamste kenmerken van een oudercontact weergeven na de observatie op een stageschool.
-aangeven dat men teamleden zoals GOK-leerkracht, turnleerkracht, opvoeders, ea. moet raadplegen voordat men ouders te woord staat.
-de aspecten die moeten besproken worden met ouders/verzorgers inventariseren.
-geeft aan waaraan de mondelinge taal moet voldoen om Standaardnederlands te zijn en begrijpbaar door meertalige ouders.
-kan mimiek en intonatie aangeven als hulpmiddelen bij Standaardnederlands om zich verstaanbaar te maken naar meertalige ouders toe.
-schrijft klare, duidelijke, zakelijke, cliëntgerichte korte teksten in Standaardnederlands naar de ouders.
-zoekt of ontwikkelt mogelijkheden om met anderstalige ouders te communiceren, schriftelijk en mondeling.
-werken met pictogrammen en symbolen aangeven als een hulpmiddel om schriftelijk in contact te komen met meertalige ouders.
-werken met een tussentaal of een opstaptaal verklaren als een hulpmiddel om mondeling in contact te komen met meertalige ouders.
-aangeven tot wie van het schoolpersoneel men zich moet wenden voor welke verantwoordelijkheden.
-de structuur van de samenwerkingsverbanden binnen de school en binnen de scholengroep weergeven.
-de functie, de kenmerken en de bevoegdheden van de decretale participatiestructuren en overlegorganen uitleggen.
-een oudercontactavond, een klasoverschrijdende uitstap en andere schoolactiviteiten organiseren met de takenverdeling tussen verschillende personeelsleden.
-eigen handelen durven bespreekbaar stellen in een grote groep (klasgenoten).
-theoretische kennis durven in vraag stellen na praktijkervaring.
-deontologische voorschriften, schoolwetgeving, wetgeving op burgerlijke aansprakelijkheid en statutaire bepalingen kunnen raadplegen en begrijpen.
-het belang van een andere etniciteit kunnen relativeren en plaatsen binnen cultuurverschillen tussen mensen in het algemeen.
-respect kunnen opbrengen voor de mensen en hun levenswijze met andere culturele bagage.
-het GON en het inclusief onderwijs plaatsen en uitleggen tegenover elkaar en tegenover het Buitengewoon Onderwijs.
-de structuur van het Leerzorgkader verwoorden, met inbegrip van de leerzorgniveaus en clusters.
actuele ontwikkelingen opvolgen i.v.m. het Leerzorgkader.
-begrippen: onderwijsachterstand, achterstelling, integratie, ICO, OETC, OALT, OKAN en GOK verklaren.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms en bespreekbaar stellen.
-de veranderende visie over buitengewoon onderwijs op de voet volgen via de media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-binnen het thema diversiteit gericht zijn op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-de plaats van de leraar situeren binnen de maatschappij.
-de actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen linken met het onderwijs.
-het belang van onderwijs aantonen binnen een samenleving, hier en in de wereld.
-het belang van een andere etniciteit kunnen relativeren en plaatsen binnen cultuurverschillen tussen mensen in het algemeen.
-gerichtheid op het bijleren over andere mensen en hun specifieke cultuur.
-ontwikkelingen binnen het onderwijs en onderwijsgerelateerde onderwerpen op de voet volgen via de brede media en via publicaties (website) van Departement Onderwijs, VLOR en andere onderwijsplatforms.
-de eigen visie over actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen motiveren en ter discussie stellen.
-de link tussen de actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen en het onderwijs verklaren.