Verwijzend naar de decretaal vastgelegde algemene competenties, algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties, meer bepaald de basiscompetenties voor " de professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs ", wordt voornamelijk gewerkt aan:
ALGEMENE COMPETENTIES
- denk- en redeneervaardigheid
- het verwerven en verwerken van informatie
- het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken
- creativiteit
- het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken
- het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren.
ALGEMENE BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES
- teamgericht kunnen werken
- oplossingsgericht kunnen werken in de zin van zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk
- het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën
- het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk
- diversiteit leren waarnemen in de klas, op school en daarbuiten
- diversiteit op een positieve manier leren benaderen
- jongeren en kinderen begeleiden tot kwaliteitsvolle interactie met elkaar en met anderen
- diversiteit integreren in het totale onderwijsleerproces van studenten, jongeren en kinderen
- kunnen omgaan met de diversiteit van medestudenten, leerlingen, ouders en externe partners
- hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid inzien en ernaar handelen
BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES:
Functioneel geheel1.: de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
De leraar kan
- 1.1.1.: in overleg met teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen
- 1.1.2.: bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter
- 1.2.1.: bij het kiezen en formuleren van doelen de mogelijkheden van de kleuters als referentiepunt nemen
- 1.2.2: gedifferentieerde doelen formuleren
- 1.2.3.: bij het kiezen en formuleren van doelen gebruikmaken van onder meer ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan en het schoolwerkingsplan
- 1.3.1.: rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt
- 1.4.2.: een aanbod creëren dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de kleuters, waarbij hij gebruik maakt van de diversiteit, waaronder de sociale, culturele en talige diversiteit binnen de groe.
- 1.5.1.: aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen
- 1.5.2.: gepaste groeperingsvormen kiezen
- 1.5.3 De leraar kan multimediale werkvormen gebruiken, met inbegrip van ICT
- 1.5.4.:. zijn aanpak differentiëren als dat nodig is
- 1.6.1.: informatie over ontwikkelingsmaterialen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de doelgroep
- 1.6.2.: ontwikkelingsmaterialen adequaat gebruiken en aanpassen
- 1.7.1.: voor kleuters stimulerende omgevingen creëren die rekening houden met de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters en die de mogelijkheid bieden tot dialoog en interactie.
- 1.8.1.: met ondersteuning van collega’s en experten, bepalen waar hij bij de observatie van de kleuters op zal letten en welke beoordelingscriteria hij hanteert om uit te maken of kleuters een "gezond" ontwikkelingsverloop vertonen of integendeel in hun ontwikkeling stagneren of problemen ondervinden
- 1.11.: het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de kleuters
- 1.12.1.: in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de verschillen tussen kleuters, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen
- 1.12.2.: rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van kleuters waaronder de grootstedelijke context
- 1.13.: bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door aan talensensibilisering te doen
Functioneel geheel3: de leraar als inhoudelijk exper.
De leraar kan:
- 3.1.1.: zijn eigen deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen
- 3.2.1.: flexibel gebruik maken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak
- 3.3 Het eigen vormingsaanbod situeren en afstemmen op het geheel van het onderwijsaanbod
Functioneel geheel5: de leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
De leraar kan:
5.1.1.: vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden
Functioneel geheel6: De leraar als partner van ouders of verzorgers (1)
De leraar kan:
- 6.5.: in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situatie.
Attitudes:
- A1: beslissingsvermogen: durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor te dragen
- A2: relationele gerichtheid: in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen
- A3: kritische ingesteldheid: bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgestelde doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen
- A4: leergierigheid: actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen
- A5: organisatievermogen: erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden
- A6: zin voor samenwerking: bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken
- A7: verantwoordelijkheidszin: zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen
- A8: flexibilteit: bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures
De ondersteunende kennis en vaardigheden omvat de basiscompetenties van de beginnende leerkracht:
- de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
- de leraar als inhoudelijk expert
- de leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
- de leraar als partner van ouders en verzorgers