De te bereiken competenties kunnen niet los gezien worden van de doelstellingen (zie hoger).
Verwijzend naar de decretaal vastgelegde algemene competenties en algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties meer bepaald de basiscompetenties voor " de Professionele Bachelor in het onderwijs; kleuteronderwijs wordt voornamelijk gewerkt aan:
ALGEMENE COMPETENTIES:
- denk- en redeneervaardigheid,
- het verwerven en verwerken van informatie,
- het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren.
ALGEMENE BEROEPSGERICHTE COMPETENTIES:
- oplossingsgericht kunnen werken in de zin van zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk
- het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën-
- het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk.
- teamgericht kunnen werken
BEROEPSSPECIFIEKE COMPETENTIES:
Functioneel geheel1 De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.
De leerkracht kan:
1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt;
1.10 De leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.
De leerkracht kan:
1.10.1 de school situeren in de buurt en de implicaties daarvan onderkennen;
1.10.2 participeren in het zorg- en gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.
De leerkracht kan :
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de verschillen tussen kleuters, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen;
1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van kleuters waaronder de grootstedelijke context.
Functioneel geheel 2 de leraar als opvoeder
2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.
De leerkracht kan:
2.4.1 het ontwikkelingsaanbod koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en tendensen;
2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de kleuters bevorderen.
De leerkracht kan:
2.6.1 zorgen voor de algemene lichamelijke gezondheid van de kleuter en courante elementaire verzorgingstaken uitvoeren;
2.6.2 gepast omgaan met kleuters met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;
2.6.3 zorg dragen voor het algemene welbevinden van de kleuters.
Functioneel geheel 3 de leraar als inhoudelijke expert
3.1 De leerkracht beheerst de basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen, en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands, Wereldoriëntatie en Wiskundige Initiatie in het kleuteronderwijs volgen.
De leerkracht kan:
3.1.1 zijn eigen deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen.
3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden op een geïntegreerde manier aanwenden.
De leerkracht kan:
3.2.1 flexibel gebruik maken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.
Functioneel geheel 4 De leraar als organisator
4.1 leerkracht kan een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.
Functioneel geheel 5 De leraar als innovator – de leraar als onderzoeker
5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.
De leerkracht kan:
5.1.1 vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden;
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van externen
8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De leerkracht kan :
8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op kinderen en jongeren;
Functioneel geheel 10 De leraar als cultuurparticipant
10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen: - het levensbeschouwelijke domein;
Attitudes:
• A1 beslissingsvermogen
• A2 relationele gerichtheid
• A3 kritische ingesteldheid
• A4 leergierigheid
• A5 organisatievermogen
• A6 zin voor samenwerking
• A7 verantwoordelijkheidzin
• A8 flexibiliteit